Ster topic:

Kijk je naar goedkopere alternatieven voor je hond nu alle de prijzen zo uit de bocht vliegen?
Ster topic! Klik hier om te reageren


Ben je nieuw en wil je een account maken? Klik hier!
Een (zeer) beknopte handleiding voor nieuwe leden vind je hier: Klik!
Het hondenforum team stelt zich hier voor: Klik!


Laatste wijziging 23-03-2022
Wil je deze forummededeling niet meer zien? klik dan rechtsboven in dit vak

Belgische Herdershond Laekense

Wat is dat nu voor een ras?

Moderator: moderatorteam

Gebruikersavatar
Caro.
Zeer actief
Berichten: 31794
Lid geworden op: 23 apr 2002 03:52
Mijn ras(sen): Spaanse Draak
Aantal honden: 1
Contacteer:

Belgische Herdershond Laekense

Ongelezen bericht door Caro. »

Belgische Herdershond Laekense
(Met dank aan LongFields)

(Nederlandse tekst: Dr. R. Pollet; overgenomen uit Clubblad Nederlandse Vereniging voor Belgische Herdershonden nr. 4., 2002)

Afbeelding
Laekense, onlangs geplukt

Afbeelding
Laekense met volle vacht

LAND VAN HERKOMST: Belgie

GEBRUIK: Oorspronkelijk een herdershond, nu een gebruiks- (waken, verdedigen, speuren enz.) en veelzijdige diensthond, evenals een gezinshond.

ALGEMEEN VOORKOMEN:
De Laekense Herder is een middellijnige hond, met harmonische verhoudingen, die elegantie paart aan kracht. Hij is middelgroot, droog en sterk bespierd, inschrijfbaar in een vierkant, rustiek, gewend aan het openluchtleven en gebouwd om te weerstaan aan de zo frequente weersveranderingen van het Belgische klimaat. Door de harmonie van zijn bouw en zijn fier gedragen hoofd moet de Laekense herder de indruk geven van sierlijke kracht, hetgeen het erfdeel is geworden van de geselecteerde vertegenwoordigers van een werkhondenras. De Laekense Herder zal in stand in zijn natuurlijke houding gekeurd worden, zonder fysiek contact met de voorbrenger.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:
De Laekense herdershond is inschrijfbaar in een vierkant. De bostdiepte komt tot aan de ellebooghoogte. De snuitlengte is gelijk aan of iets meer dan de helft van de hoofdlengte.

GEDRAG/KARAKTER:
De Laekense herder is een waakzame en actieve hond, bruisend van vitaliteit en altijd bereid om tot actie over te gaan. Aan zijn aangeboren geschiktheid als bewaker van de kudden paart hij de kostbare goede eigenschappen van de allerbeste waakhond voor huis en erf. Hij is, zonder de minste aarzeling, de hardnekkige en vurige verdediger van zijn meester. Hij verenigt in zich alle vereiste kwaliteiten om een herders-, waak-, verdedigings- en diensthond te zijn. Zijn levendig en alert temperament en zijn zelfverzekerd karakter, zonder ook maar enige vrees of agressiviteit, moeten blijken uit de houding van zijn lichaam en de fiere en opmerkzame uitdrukking van zijn fonkelende ogen. Tijdens het keuren zal met rekening houden met een rustig en onverschrokken karakter.

HOOFD:
Hoog gedragen, lang zonder overdrijving, rechtlijnig, goed gebeiteld en droog. De schedel en de snuit zijn ongeveer even lang, met ten hoogste een klein verschil ten voordele van de snuitlengte, wat het geheel de indruk geeft van een volmaakte afwerking.

SCHEDELGEDEELTE:
Middelmatig breed, in verhouding tot de lengte van het hoofd, het voorhoofd eerder afgeplat dan rond, de voorhoofdsgroef weinig afgetekend; van opzij gezien evenwijdig aan de denkbeeldige lijn die de neusrug verlengt; achterhoofdskam weinig ontwikkeld; wenkbrauw- en jukbeenbogen niet uitsteken.
Stop: matig.

SNUITGEDEELTE:
Neus: zwart.
Snuit: middelmatig lang en goed gebeiteld onder de ogen; geleidelijk naar de neus toe versmallend, in de vorm van een langwerpige wig; neusrug recht en evenwijdig aan de verlengde bovenlijn van het voorhoofd; goed gespleten bek, wat betekend dat bij geopende bek, met de kaken wijd uit elkaar, de mondhoeken sterk naar achteren zijn getrokken.
Lippen: dun, goed aangesloten en sterk gepigmenteerd.
Kaken/gebit: sterke en witte tanden, regelmatig en stevig ingeplant in goed ontwikkelde kaakbeenderen. Schaargebit het tanggebit waaraan de voorkeur wordt gegeven door schaapherders en veedrijvers, wordt getolereerd. Volledig gebit, beantwoordend aan de tandformule; het ontbreken van twee premolaren (2 P1) wordt geduld en de molaren 3 (M3) worden niet in aanmerking genomen.
Wangen: droog en goed vlak, maar wel gespierd.
Ogen: middelmatig groot, noch uitpuilend, noch diepliggend, licht amandelvormig, schuin, bruinachtig, liefst donker; oogranden zwart; de blik is direct, levendig, intelligent en vragend.
Oren: eerder klein, hoog aangezet, duidelijk driehoekig uitziend, oorschelpen goed afgerond, de uiteinden puntig, strak, rechtopstaand en verticaal gedragen wanneer de hond aandachtig is.

HALS:
Goed uitkomend, iets lang, tamelijk opgericht, goed gespierd, naar de schouders toe geleidelijk breder wordend en zonder keelwammen; de nek licht gewelfd.

ROMP:
Krachtig zonder plompheid; de lengte, van af het boegpunt tot aan het zitbeenpunt, is ongeveer gelijk aan de schofthoogte.
Bovenbelijning: de belijning van de rug en de lendenen verloopt recht.
Schoft: afgetekend.
Rug: vast, kort en goed gespierd.
Lenden: stevig, kort, voldoende breed, goed gespierd.
Kruis: goed gespierd; slechts zeer licht hellend; voldioende breed, maar zonder overdrijving.
Borst: weinig breed, maar goed diep; bovenzijde van ribben gewelfd; voorborst van voren gezien weinig breed, maar ook niet smal.
Onderbelijning: begint onderaan de borst en stijgt licht in een harmonische curve naar de buik toe, die noch afhangend, noch windhondachtig mag zijn, maar licht opgetrokken en matig ontwikkeld.

STAART:
Goed ingeplant, met krachtige aanzet, middellang, minstens tot aan de sprong doch bij voorkeur verder reikend; in rust hangend gedragen, het uiteinde ter hoogte van de sprongen licht naar achteren gebogen; in actie meer opgeheven, doch niet hoger dan horizontaal gedragen, met de buiging naar de staartpunt toe meer uitgesproken, doch zonder ooit een haak of een afbuiging te vormen.

LEDEMATEN:

VOORSTE LEDEMATEN:
Totaalbeeld: beendergestel stevig, maar niet zwaar; spierstelsel droog en sterk; de voorbenen zijn van alle zijden gezien loodrecht en van voren gezien volkomen parallel.
Schouders: het schouderblad is lang en schuin, goed aanliggend, met het opperarmbeen een voldoende hoek vormend, die in het ideale geval 110-115° bedraagt.
Opperarm: lang en voldoende schuin.
Elleboog: vast, noch afstaand, noch aangedrukt.
Onderarm: lang en recht.
Pols: zeer stevig en effen.
Voormiddenvoeten: sterk en kort, zoveel mogelijk loodrecht op de grond of slechts zeer weinig naar voren hellend.
Voorvoeten: rond, kattenvoeten; tenen gebogen en goed gesloten; voetzolen dik en elastisch; nagels donker en dik.

ACHTERSTE LEDEMATEN:
Totaalbeeld: krachtig, maar niet zwaar; van opzij is de stand van de achterste ledematen loodrecht en gezien van achteren volkomen parallel.
Dij: gemiddeld lang, breed en sterk gespierd.
Knie: bevindt zich ongeveer loodrecht onder de heup; kniehoeking normaal.
Onderschenkel: gemiddeld lang, breed en gespierd.
Sprong: laag bij de grond, breed en gespierd; matig gehoekt.
Achtermiddenvoeten: stevig en kort; wolfsklauwen niet gewenst.
Achtervoeten: mogen licht ovaal zijn; tenen geobgen en goed gesloten; voetzolen dik en elastisch; nagels donker en dik.

GANGWERK:
De beweging is bij alle gangvormen levendig en vrij; de Laekense Herder is een goede galoppeur, maar de gewone gangen zijn de stap en vooral de draf; de ledematen bewegen evenwijdig aan het mediaanvlak van het lichaam (recht gaand). Bij hoge snelheid komen de voeten dichter bij het mediaanvlak; bij het draven is de tredwijdte gemiddeld, de beweging regelmatig en vlot, met een goede stuwing van de achterste ledematen, waarbij de bovenbelijning goed strak blijft en zonder dat de voorbenen te hoog worden opgeheven. De Laekense Herder is voortdurend in beweging en lijkt onvermoeibaar; zijn gang is snel, elastisch en levendig. Hij is in staat om in volle snelheid plots van richting te veranderen (is wendbaar); door zijn uitbundig temperament en zijn drang om te waken en te beschermen, heeft hij een uitgesproken neiging om in cirkels te bewegen.

HUID:
Elastisch, maar over het hele lichaam goed strak; randen van lippen en oogleden sterk gepigmenteerd.

VACHT:
Hetgeen de ruwharige Laekense herder vooral kenmerkt is de ruwheid en de droogheid van het haar, dat bovendien krassend is en warrelig. De haarlengte is ongeveer 6 cm en over het hele lichaam gelijk, maar wel korter op de neusrug, het voorhoofd en de ledematen. Noch de haren rond de ogen, noch de haren die de voorsnuit bedekken mogen zo uitgegroeid zijn dat ze de vorm van het hoofd verbergen. De snuitgarnituur nochtans is verplicht. De staart mag geen veer vormen.

KLEUR:
Uitsluitend vaalros (fauve) met sporen van zwart-gevlamd (charbonn), voornamelijk op de voorsnuit en de staart. Een masker is niet verplicht, wel gewenst.
Een weinig wit op de voorborst en de tenen wordt geduld.

GROOTTE, GEWICHT EN MATEN:

Schofthoogte: de gewenste hoogte is gemiddeld
- 62 cm voor de reuen,
- 58 cm voor de teven
Grenzen: naar beneden 2 cm, naar boven 4 cm.

Gewicht: - reuen ongeveer 25-30 kg
- teven ongeveer 20-25 kg.

Lichaamsmaten: normale gemiddelde maten bij een Laekense herderreu die een schofthoogte heeft van 62 cm:
Lichaamslengte (vanaf het boegpunt tot aan het zitbeenpunt): 62 cm
Hoofdlengte: 25 cm
Snuitlengte: 12,5 a 13 cm

FOUTEN:
Elke afwijking van het bovengenoemde moet als een fout beschouwd worden, die bestraft wordt naar gelang de ernst ervan.
Algemeen voorkomen: plomp, zonder elegantie; te licht of te tenger; langer dan hoog, inschrijfbaar in een rechthoek
Hoofd: zwaar, te krachtig, zonder parallellisme, onvoldoende gebeiteld of droog; voorhoofd te rond; stop te uitgesproken of te vlak; snuit te kort of geknepen; ramsneus; wenkbrauw- of jukbeenbogen te uitstekend
Neusspiegel, lippen, oogleden: sporen van pigmentverlies.
Gebit: onregelmatige inplanting van snijtanden. Zware fout: het ontbreken van 1 snijtand (1 l), 1 premolaar 2 (1 P2), 1 premolaar 3 (1 P3), of van 3 premolaren 1 (3 P1).
Ogen: licht, rond.
Oren: groot, lang, te brede aanzet, laag ingeplant, divergent of convergent
Hals: tenger; kort of diepliggend.
Romp: te gestrekt; borstkas te breed (cilindrisch).
Schoft: vlak, laat.
Bovenbelijning: rug en/of lendenen lang, zwak, doorgezakt of gewelfd.
Kruis: te hellend, overbouwd.
Onderbelijning: te diep of te ondiep; te veel buik.
Staart: te lage aanzet; te hoog gedragen, een haak vormend, afbuigend.
Ledematen: te licht of te zwaar van bot; slechte standen gezien van opzij (bv. Te schuine voormiddenvoeten of zwakke polsen), van voren (bv. Naar binnen of naar buiten gekeerde voetenstand, uitgedraaide ellebogen, enz.) of van achteren (bv. Achterbenen nauw, wijd of tonvormig, hakkeneng of hakkenwijd enz.); te weinig of overdreven gehoekt.
Voeten: spreidtenen.
Gangwerk: nauwe beweging, te korte paslengte, te weinig stuwing, slechte rugoverbrenging, steppende gang (hoogdraven).
Vacht: onvoldoende ondervacht. Het haar te lang, zijdeachtig, gegolfd, gekroesd of kort; vol met fijn haar, in plukken verspreid tussen het ruwe haar; te lang haar rond de ogen of aan de onderbek; dichtbehaarde staart
Kleur: brede, diepe witte borstvlek; wit op de voeten, dat hoger reikt dan de tenen.
Het vaalros te licht; een zeer verdunde grondkleur, ‘uitgewassen’ genoemd, wordt beschouwd als een zware fout.
Karakter: honden met te weinig zelfvertrouwen of die hypernerveus zijn.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:

Karakter: agressieve of angstige honden
Algemeen voorkomen: afwezigheid van rastype.
Gebit: bovenvoorbeet; ondervoorbeet, zelfs zonder verlies van contact (omgekeerd schaargebit); kruisgebit; ontbreken van een hoektand (1 C), een scheurkies boven (1 P4) of onder (1M1), een molaar (1 M1 of 1 M2, uitgenomen M3), een premolaar 3 (1 P3) plus een andere tand, of in totaal drie tanden (uitgenomen de premolaren 1) of meer.
Neusspiegel, lippen, oogleden: sterk gedepigmenteerd.
Oren: hangend of kunstmatig rechtop gehouden.
Staart: afwezig of gekort, vanaf de geboorte of door couperen; te hoog en ringvormig gedragen of opgerold
Vacht: afwezigheid van onderwol.
Kleur: alle kleuren die niet overeenstemmen met de beschrijving van de variëteit; te uitgebreide witte aftekeningen op de voorborst, zeker wanneer deze doorlopen tot aan de hals; wit op de voeten, dat hoger reikt dan halfweg de voor- of achtermiddenvoeten en dat sokken vormt; witte vlekken elders dan op de voorborst en op de tenen.
Schofthoogte: buiten de opgelegde grenzen.

Rasgroep 1
Plaats reactie

Terug naar “Rasstandaards”