(met dank aan Deborah/cane corso)

Algemene verschijning:
Middelgrote hond, fors, sterk doch elegant gebouwd, droog met sterke,
lange spieren.
Belangrijke proporties:
De lengte van het hoofd bereikt 36% van de schofthoogte. De bouw van de hond is eerder lang dan hoog te noemen.
Gedrag en karakter:
Als bewaker van eigendommen, de familie en het vee heel levendig en snel reagerend, werden ze in het verleden gebruikt bij het vangen van
runderen en bij de jacht op groot wild.
Hoofd:
Breed, typisch molosserachtig, de bovenste lengte-assen van de schedel
en van de vang lopen grotendeels gelijk. De schedel is breed bij de
jukbeenderen: de breedte is gelijk aan of groter dan de lengte van de
schedel. Gewelfd voorhoofd met een goed gemarkeerde stop, die naar het
achterhoofd tamelijk vlak wordt. Zichtbare plooi middenvoor. De neus is
groot en zwart met wijde, open neusgaten en loopt parallel met de
neusrug.

Vang:
Duidelijk kort ten opzichte van de schedel (verhouding: schedel 66%,
vang 34%), zeer sterk, met uitgesproken vierkante, platte voorkant van
het hoofd en gelijke verhoudingen aan de zijkanten van het hoofd, even
lang als hoog. Het profiel van de neusrug is recht. De bovenlippen,
licht loshangend, bedekken de onderkaak zodanig, dat het onderste deel
van het profiel gedomineerd wordt door de lippen. Brede en forse
bovenkaak, nogal gebogen.
Ogen:
Middelgroot, ovaal van vorm, naar voren geplaatst en licht uitpuilend.
Aansluitend ooglid. Kleur van de iris zo donker mogelijk, afhankelijk
van de kleur van de vacht. Intelligente en waakse blik.
Oren:
Driehoekig, hangend, met brede inplant, hoog geplaatst boven de
jukbeenboog. In Italie worden de oren gecoupeerd tot korte driehoek.
Hals:
Sterk, nogal droog, gespierd, even lang als het hoofd.
Romp:
De romp is sterk gebouwd, maar niet gedrongen. De voorhand is fors en
overschrijdt het niveau van de achterhand. De rug is recht, zeer
gespierd en gespannen, de lende is kort en solide, de achterhand is lang
en breed, licht schuin aflopend. De borstkas is goed ontwikkeld en loopt
af naar de elleboog.
De staart is hoog ingeplant, breed bij de inplant, en wordt gecoupeerd
bij de vierde wervel. In actie wordt de staart geheven, maar nooit recht
omhoog gedragen.
Voorste ledematen:
De schouder is lang, schuin en zeer gespierd. De opperarm is sterk, de
onderarm recht en zeer sterk. De middenhand en middenhandsbeentjes zijn droog en elastisch, voet als een kat.
Achterste ledematen:
Bovenbeen is lang, breed en achterwaarts gewelfd. Het been is droog en
sterk, de enkel matig gehoekt, middenvoetsbeentjes dik en droog. De
voeten zijn iets minder compact dan de voorvoeten. De huid is dik en
sluit strak aan op de onderliggende lagen.
Vacht:
Korte vacht (niet gladgeschoren), glanzend, erg dicht met lichte
ondervacht.
Kleur:
Zwart, loodgrijs, leisteen, lichtrood (formentino), donkerrood,
gestreept. De lichtrode exemplaren hebben een donker masker.
Schofthoogte:
Reu: van 64 tot 68 cm; teef: van 60 tot 64 cm. (Afwijkingen van 2 cm
zowel naar boven als beneden toegestaan)
Gewicht:
Reu: van 42 tot 50 kg, teef: van 38 tot 45 kg.
De Cane Corso is een tot de groep Molossers behorende middelgrote hond.
Stevig gebouwd maar elegant, een imposante verschijning door de
combinatie van fors maar toch ook atletisch. Een Cane Corso die op gaat
in zijn spel is indrukwekkend om te zien. Niemand verwacht zoals snelheid
en wendbaarheid van een molossor de hond. Al moet ik wel het advies geven de Cane Corso altijd goed in de gaten te houden tijdens zijn spel. Ook de hond gaat namelijk volledig op in zijn activiteiten en wil in zijn
enthousiasme nog wel eens, in volle snelheid, tegen zijn baas opspringen
of hij botst in zijn spel wel eens tegen andermans hond. Een Cane Corso
weegt toch al snel 50 kg.
Oorsprong:
De oorsprong van de Cane Corso ligt in een ver verleden. De basis is de
Canes Pugnax (de Romeinse strijdhond). Deze kwamen weer voort uit de
strijdhonden (= oorlogshonden) van de Molossers die woonden in Zuid
Albanie en Griekenland. We praten dan over de 4e eeuw voor Christus. In
1200 werd de Cane Corso voor het eerst beschreven in de literatuur.
Ondertussen was er een en ander veranderd. De Cane Corso was een hond geworden die voor veel doeleinden gebruikt kon worden. In die tijd moest de hond nut hebben om de mensen in hun dagelijkse doen en laten bij te staan. Populair waren de honden bij de boeren, slagers, veldwachters (politie) en jagers.
De boeren hadden een hond nodig die op hun erf een oogje in het zeil
hield. Men had een boerenbedrijf met zowel landbouw (druiven, olijven,
groenten, enz.) als dieren (koeien, schapen, kippen, enz.). De dieren
behoorden op het erf te blijven en de koeien moesten naar de stal
gebracht worden om gemolken te worden. Hierbij hielp de Cane Corso de
boer. Uiteraard werd het niet gewaardeerd wanneer de hond vee dood beet, of agressief waaks was. Italianen zijn een zeer sociaal volk en komen veel bij elkaar over de vloer voor een praatje en een glaasje wijn. Ook binnen het, meestal kinderrijke, gezin met opa's en oma's behoorde de Cane Corso een betrouwbare metgezel te zijn. Naar vreemden moest de Cane Corso argwanend zijn en, bij afwezigheid van de baas, moest de Cane Corso zelfstandig kunnen handelen.
De slagers hadden de Cane Corso o.a. nodig als assistent bij opdrijven
van het vee (meestal alleen stieren) naar het slachthuis.
De jagers gebruikten de Cane Corso weer voor het opsporen en opdrijven
van wilde varkens. De veldwachter had de Cane Corso voor de bescherming van zijn eigen persoon bij de aanhouding van stropers, struikrovers, enz. We spreken over de middeleeuwen in Midden en Zuid Italie
Door de modernisatie, vooral in het boerenbedrijf, werd de noodzaak van
de Cane Corso aanzienlijk minder en zakte hun aantal drastisch, omdat,
zoals ik al eerder schreef, de hond moest een duidelijke functie hebben.
Verviel de functie dan was het afgelopen met de hond. Het ras bleef
echter in stand gehouden door boeren, jagers en herders in de afgelegen
streken van Zuid Italie (Puglia en Calabria). Daar werden ze als het
ware herontdekt en werd een fokprogramma opgezet door dr. Paolo Breber; zodat het ras niet verloren zou gaan en daarmee een stuk Italiaanse cultuur.
De huidige Cane Corso is een betrouwbare, sportieve hond. Aan nieuwe
eigenaren moeten wel enkele eisen gesteld worden. Enige ervaring met
honden, het liefst met dogachtige, is zeker gewenst. De Cane Corso is,
zoals u hebt kunnen lezen, een zelfstandige hond. Hij is leuk met zijn
baas, maar hij vindt het ook leuk er alleen op uit te gaan. Een goede
band tussen baas en Cane Corso is zeker een eerste vereiste om uw Cane
Corso onder appel te houden.
Een goede socialisatie is uiteraard een eerste vereiste. Begeleiding
vanuit een professionele hondenschool (de K.C. is altijd, voor elke
hond, aan te raden en uw Cane Corso doet u er een groot plezier mee).
Werkdrift zit gelukkig nog steeds in hun bloed. Ook binnen de
hondensport zie ik geen belemmeringen voor de Cane Corso.
De hoeveelheid Cane Corso is beperkt (±300) dus voor de fokkerij in
Nederland is de basis erg smal. De meeste Cane Corso in Nederland komen van een fokker uit Italie. Dit maakt de basis nog smaller.
Heup Dysplasie is, ook in Italie, het grootste spook in de Cane Corso
populaties. Selectief fokken is dus een eerste vereiste. De
rasvereniging stelt de uitslagen van de W.K. Hirschfeld Stichting voor
de H.D. als norm. Met H.D.A± mag alleen gefokt worden als hier een t.c.
of vrij tegenover staat.
Herkomst van deze rasstandaard is www.canecorsoclub.nl (met toestemming geplaatst)

(foto's geplaatst met toestemming van fokker Chiaro E Tondo)
Rasgroep 2